
Eerder deze week verstoorde een overmacht aan ME’ers op last van het College van Bestuur van de UvA een vreedzame demonstratie van een groep studenten aan de Oudezijds Achterburgwal bij de Oudemanhuispoort. Het afwijkende huis links naast die poort, tegenwoordig in gebruik als schoonheidssalon, kent een lange historie als herberg en antiquariaat.

In ‘t oude Boekhuys
In 1958 begon mijn vader Dolf Hell zijn werkzame leven in dienst van het antiquariaat van H.D. (Henk) Pfann (1911-1974), gevestigd in het merkwaardige bouwsel links naast de ingang van de Oudemanhuispoort en de ramsjwinkel gesitueerd in het open lucht-gedeelte van de poort. Hij koestert fraaie herinneringen aan deze tijd, zoals over een proletarisch winkelende Volksschrijver en de schildersezel van een tijdelijke commensaal in een van de achtergelegen poorthuisjes –K. Appel – die helaas bij het vuilnis belandde. Het mooiste verhaal betreft een daad van Hendrik Daniël Pfann senior (1889-1957), die net was overleden toen mijn vader er kwam werken. Hij was ooit begonnen met een boekenkraampje op het Amstelveld en huurde vanaf 1924 het pand naast de Oudemanhuispoort dat hij omdoopte tot ‘In ‘t oude Boekhuys’.

SAA BMAB00012000052_005
Geheelonthouder en natuurliefhebber
Volgens de overlevering was de oude heer Pfann een imponerende verschijning met een wilde zwarte haardos en stevige snor, en uitgedost met een lange fluwelen jas en een zwierige flambard of zwarte bolhoed. Hij was actief in het Leger des Heils en principieel geheelonthouder. Vrije zaterdagen bracht hij door op zijn volkstuintje aan de Zuidelijke Wandelweg en moet een groot natuurliefhebber zijn geweest. Op de zolder van zijn boekenantiquariaat naast de Oudemanhuispoort groeide een boompje tegen het dak. Pfann senior peinsde er niet over om dit te beknotten, laat staan om te hakken, maar bedacht een creatievere oplossing: zaagde een gat in het dak zodat de loten vrijelijk konden uitgroeien.

Kelderkroeg
Pfanns liefdevolle daad deed me denken aan een op 1796 gedateerde tekening van H.P. Schouten. Hij tekende de pompeuze poort en een parapluverkoper, maar ook herberg het Fortuin, gevestigd op dezelfde locatie als het huidige Oudemanhuispoort1A maar in een ouder pand. Er groeit nog net geen boom uit het dak, maar de Hollandse roodbruine baksteen had duidelijk zijn beste tijd gehad, zo schrijft ook Schouten op een nog in te kleuren voorstudie: ‘oude steen’. De waard met het Jacobijnenmutsje in de deuropening geeft een pint bier of mol (lichtbier) aan de ambachtsman met het voorschoot, zittend op de stoep. Evident is dit een kelderkroeg, een van de honderden in het Amsterdam van de achttiende eeuw. Schoutens voorstudie toont links een kast met flessen en rechts een man met een voorschoot die binnen staat te drinken: is het dezelfde klant als in 1796? Zo te zien registreerde de waard de consumpties met streepjes op de een van de vensterluiken.

Het is de vraag wie de afgebeelde waard op Schoutens tekening is. Daarvoor is een eerste aanwijzing te vinden in het tappers-stamboek uit de Spinhuisadministratie. In 1764 schreven de katholieke Amsterdammers Antonie Jurriaen Semken en Johanna Musart zich in als bier- en wijntappers op de Oudezijds Achterburgwal naast de Oudemanhuispoort. Musart werkte toen al in het pand als dienstmeid van een eerdere uitbater, de Duitser Adolph Hakevoort. Haar man Semken was bemiddeld want kon het pand kopen voor tweeduizend gulden. Hij verkocht het echter een jaar later alweer met honderd gulden winst.
‘Onpasselijk van lighaam’
De nieuwe waard en huiseigenaar, de Duitser Hendrik Tarp, was eveneens katholiek. Vermoedelijk kwam ook hij in de zaak via de dienstmeid, want zijn vrouw Anna Geesink woonde al voor zijn trouwen aan de Achterburgwal. Tarp hield het aanzienlijk langer vol dan Semken: van 1765 tot zijn overlijden in mei 1779. Tijdens het opmaken van zijn testament in 1778 was hij al ‘onpasselijk van lighaam’. Zijn weduwe verkocht de herberg met een forse overwaarde voor 3500 gulden aan Willem Keijser, een tapper van Denekamp in Overijssel. Ook deze nieuwe uitbater was weer rooms: met zijn eerste vrouw Angenis Trahe uit Vreden doopte hij vier kinderen in de katholieke huiskerk De Star, gelegen tussen het Rusland en de Spinhuissteeg. In 1799 overleed zijn vrouw en een jaar later hertrouwde Keijser met Maria Brand, een katholieke weduwe. Tien jaar nadien verkochten zij het herbergpand. Gezien zijn lange staat van dienst – van 1780 tot 1810 –moet Willem Keijser de dienstige waard met het malle mutsje op Schoutens tekening zijn geweest. Hij was toen 52 jaar oud.

Zuipende studenten bij Sommerkamp
In de negentiende eeuw volgde een ingrijpende verbouwing van het pand naast de Oudemanhuispoort tot de huidige verschijning drie verdiepingen. Opeenvolgende tappers beproefden hun geluk, waar eerst de studenten van de Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunsten hun dorst lesten en vanaf 1880 de al even drankzuchtige bezoekers van de gemeentelijke universiteit. In 1887 verkreeg Fredrik Evert Sommerkamp een drankvergunning op deze locatie voor een tapperij annex slijterij.

Na zijn dood werd Sommerkamp opgevolgd door zijn achttien jaar jongere weduwe, Theodora Nijdeken uit Twello. Zij woonde met hun drie jonge dochters op de onderste verdiepingen, want boven verbleven een schipper uit Zaltbommel en diens echtgenote. Brandveilig was de woonsituatie niet: in 1891 woedde er een kleine binnenbrand en in 1914 een schoorsteenbrand.

Tapkraantje
In 1923 stond het onbewoonde huis te koop, waarna de gemeente het kocht voor zevenduizend gulden en het verhuurde aan Pfann en zijn boekenbezit. Na het vertrek van de derde generatie Pfann – de legendarische Henk Pfann alias Mosis Sneeuw die is begraven in zijn eigen bakfiets in de vorm van een bijbel – kwam er een juwelier-horlogemaker in het pand. Deze vertrok toen er ingrijpend funderingsherstel moest plaatsvinden. De Universiteit van Amsterdam verzocht Stadsherstel om het monument over te nemen. Tijdens de restauratie werd er een vermoedelijk voorraadkeldertje aangetroffen, versierd met zeventiende-eeuwse tegels. Het keldertje was gevuld met puin en afval, zoals potscherven, een ton, een braadpan en een tapkraantje, stille getuigen van het natte verleden.